De hoofdvraag

Zijn dialecten een taal op zich of een vorm van het Standaardnederlands?

Als een dialect erkenning krijgt, dan wordt het een taal genoemd. Ook is er nog een verschil tussen een streektaal en een dialect. Streektaal is al een hoge erkenning, dit word dus ook gezien als stadium 2. Erkenning als echte taal wordt gezien als stadium 3. Maar om deze status te bereiken, moet het dialect aan een aantal eisen voldoen.
Van groot belang zijn het aantal sprekers, de grootte van het gebied, de historie en andere kenmerken die het verschil kunnen maken tussen een taal en een dialect.
Nu gaan wij de onderwerpen van de deelvragen per stuk analyseren.

Het Fries:
Het Fries wordt in een groot gebied gesproken, het wordt zelfs gesproken in gebieden in Duitsland. Het Fries is net als het Nederlands een West-Germaanse taal, maar heeft zich in de loop van de tijd onafhankelijk van het Nederlands ontwikkeld. Hierdoor is het Fries anders geworden dan het Nederlands.
Ook heeft het Fries ongeveer 362 00 sprekers, wat een groot aantal is. Daarbij is deze taal voor een deel van de Friezen hun moedertaal, zij hebben Nederlands erbij geleerd als tweede taal.
Naast het gebied en het aantal sprekers van het Fries, wordt het Fries ook gesproken in het bestuur en de rechterlijke macht. Deze taal wordt dus niet alleen onder elkaar gebruikt, maar ook bij bijvoorbeeld gemeenten.
Op scholen wordt ook in het Fries onderwezen, deze taal is te leren op verscheidene scholen.
Het Fries is al in 1998 door de Nederlandse overheid erkend als minderheidstaal, maar als je kijkt naar de hiervoor genoemde kenmerken van de Friese taal, zie je ook dat het Fries helemaal los staat van andere talen of dialecten. Daarmee is er goed aan gedaan om het Fries te erkennen als minderheidstaal. Het is dus geen vorm van het Standaardnederlands.


Het Limburgs:
Het gebied waarbinnen het Limburgs valt, is redelijk groot. Het betreft namelijk de gehele provincie Limburg. De provincie zelf heeft zo’n 1.127.805 inwoners, alleen is het aantal sprekers van  het Limburgs niet precies bekend. Wel bestaat het Limburgs uit een heleboel dialecten, nu hebben de meeste streektalen dat, maar wat het Limburgs nu zo bijzonder maakt, is dat het een toontaal is. Zoals al eerder uitgelegd, is een toontaal een taal waarbij je bij de meeste dialecten betekenisverschillen aan kunt geven door één lettergreep op verschillende manieren uit te spreken. Dit maakt het Limburgs een heel bijzondere taal. Daarbij komt ook nog eens dat het Limburgs een vrij oude taal is, het eerste bekende Limburgs dateert namelijk uit 1170.
Het Limburgs is geen afgeleide van het Standaardnederlands, maar heeft zichzelf eigenlijk een beetje ontwikkelt. Al met al heeft het Limburgs het dus zeker verdiend om erkend te zijn als een officiële vreemde taal, niet alleen door het grote gebied en het inwoneraantal wat het bereikt, maar ook door de bijzonderheid van de toontaal en de eigen ontwikkeling. Bovendien schaadt het Limburgs het Nederlands niet, Limburgers spreken namelijk ook ‘gewoon’ Nederlands en ook op school krijgen zij het Standaardnederlands aangeleerd, al wordt er ook wel wat aandacht geschonken aan het Limburgs.


Het Brabants:
Een aantal van de Brabantse dialecten hebben een grote bijdrage geleverd aan het ontstaan van het Standaardnederlands.  Alleen daarom al is het geen eigen taal. Het heeft namelijk geholpen met het ontstaan van de echte Nederlandse taal, en is daar dus zelf een ondergeschikte aan. De dialecten zijn ontstaan vanuit andere landen en hebben dus niet zichzelf ontwikkelt, ze zijn een afgeleide van o.a. het Belgisch. Ook wordt het Brabants alleen informeel gebruikt, dus alleen bij mensen onderling, bijvoorbeeld op straat. Je zult het niet terughoren in formele situaties. Ook hierdoor is het Brabants geen eigen taal, maar een echt dialect.
Het gebied waaronder het Brabants valt, is erg groot. Het betreft de provincie Brabant, Antwerpen en Vlaams-Brabant. Je kunt niet helemaal de grenslijnen aanhouden, aangezien er een aantal plaatsen zijn waar geen Brabants wordt gesproken, maar ze worden vaak wel als maatstaaf genomen.
Ook bij de Brabantse dialecten is het aantal sprekers niet helemaal bekend, wel het aantal inwoners van de drie provincies: Brabant à 2.400.161; Vlaams-Brabant à 1.018.403; Antwerpen à 1.640.96.
Op basis van deze gegevens zou je dus zeggen dat het Brabants een eigen taal is, als het zoveel inwoners heeft en ervanuit gaande dat het merendeel de dialecten spreekt. Maar aangezien het geen streektaal is, en deze status ook niet zal gaan behalen, is het dus een vorm van het Standaardnederlands.


Het Nedersaksisch:
Zoals te zien was op de kaartjes onder het kopje Nedersaksisch, wordt deze streektaal in een groot gebied gesproken. Het wordt in meerdere provincies gesproken en zelfs in delen van Duitsland. Ook al kunnen de dialecten die onder het Nedersaksisch vallen sterk verschillen van elkaar. Daarnaast is het Standaardnederlands gevormd uit onder andere het Nedersaksisch, wat erop wijst dat deze streektaal in die tijd veel invloed heeft gehad.
Het Nedersaksisch heeft ook vele sprekers, namelijk een kleine twee miljoen. Dit wijst op ongeveer 60% van de inwoners in het gebied waar Nedersaksisch gesproken wordt.
Daarnaast bestaat het Nedersaksisch uit veel verschillende dialecten, wat het lastig maakt om er een gezamenlijke taal van te vormen. Als iemand in Groningen woont, waar een vorm van het Nedersaksisch wordt gesproken, wil dat niet zeggen dat diegene het dialect uit de Achterhoek ook kan verstaan.
Het Staring Instituut heeft ook ontdekt dat de dialecten steeds minder worden gesproken en al bijna niet meer als moedertaal worden gesproken. Zij proberen wel om de dialecten terug te brengen in de samenleving, maar dit is lastig.
Uit deze kenmerken van het Nedersaksisch kun je opmaken dat het Nedersaksisch niet zoals het Fries een geheel op zichzelf staande taal is, doordat er veel grote verschillen binnen het Nedersaksisch bestaan. Maar door de grootte van het gebied en de hoeveelheid sprekers zou het wel een officiële taal kunnen zijn. Daarom is het goed dat het Nedersaksisch erkent is als streektaal en het tweede stadium heeft bereikt, maar dat het geen officieel erkende minderheidstaal is.

De conclusies hierboven laten blijken dat een dialect vaak geen taal op zich is, doordat er kenmerken aan sommige dialecten zitten die er voor zorgen dat deze niet erkend wordt als officiële minderheidstaal. Het Fries heeft weinig kenmerken die het tegenhouden om als een officieel erkende taal te worden gezien, waardoor deze ook erkend is. De andere drie dialecten hebben meer kenmerken waardoor het geen officieel erkende minderheidstaal is, maar waardoor deze een streektaal zijn, op het Limburgs na.